Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8740

Datum uitspraak2003-11-07
Datum gepubliceerd2003-11-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers125026 / KG ZA 03-506
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

In dit kort geding vordert eiser van de Korpsbeheerder een voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Korpsbeheerder. Volgens eiser had de Korpsbeheerder hem ten onrechte gestraft met een oneervol ontslag nu de Centrale Raad van Beroep bij uitspraak van 24 januari 2003 (onder meer) het ontslagbesluit van de Korpsbeheerder heeft vernietigd (overigens met bepaling dat de Korpsbeheerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal dienen te nemen, met inachtneming van de overweging van de Raad dat een voorwaardelijk ontslag met de proeftijd van een jaar de toetsing van de Raad wel zou hebben doorstaan). De Korpsbeheerder heeft het formele verweer gevoerd dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij de verkeerde partij heeft dagvaard. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter treft dit formele verweer doel. Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden in beginsel alleen toekomt aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Nu de Korpsbeheerder geen rechtspersoon is maar slechts orgaan van de politieregio, had de politieregio in beginsel gedagvaard moeten worden. Voor een uitzondering op voornoemd uitgangspunt is voorshands geen aanleiding nu uit de Politiewet voortvloeit dat de Korpsbeheerder "slechts" bevoegd is om de politieregio in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Dit maakt de Korpsbeheerder als zodanig echter nog geen (zelfstandige) procespartij. Slotsom is dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering zoals deze thans is ingesteld. Er is ook nog een (ten overvloede) overweging opgenomen over de toewijsbaarheid van de geldvordering.


Uitspraak

125026 / KG ZA 03-506 RECHTBANK BREDA 7 november 2003 Sector handelsrecht Voorzieningenrechter VONNIS IN KORT GEDING in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], e i s e r, procureur: mr. A. van Vliet, t e g e n : DE KORPSBEHEERDER VAN DE POLITIEREGIO MIDDEN EN WEST BRABANT, gevestigd te Tilburg, g e d a a g d e , procureur: mr. S.F.H. Jellinghaus. 1. Het verloop van het geding. Dit blijkt uit de navolgende, door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken: - de dagvaarding d.d. 3 oktober 2003; - de pleitnota en producties van mr. Van Vliet; - de pleitnota en producties van mr. Jellinghaus. Partijen hebben ter zitting van 28 oktober 2003 hun stellingen nader toegelicht. 2. Het geschil. Eiser, verder te noemen: [eiser], vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de somma van € 50.000,- althans zodanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding. Gedaagde, verder te noemen: de Korpsbeheerder, heeft de vordering bestreden. 3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor. 3.1 Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten: - [eiser] is bij besluit van de burgemeester van Bergen op Zoom d.d. 21 februari 1967 aangesteld tot aspirant van politie. Bij besluit d.d. 12 maart 1996 is [eiser] aangesteld als [functie] bij de Districtelijke Informatie Afdeling van het politiedistrict Bergen op Zoom. - Bij besluit van de Korpsbeheerder van 16 november 1998 is [eiser] met onmiddellijke ingang wegens plichtsverzuim ex artikel 77 lid 1 sub j van het Besluit algemene rechtspositie politie gestraft met oneervol ontslag. - De Centrale Raad van Beroep heeft bij uitspraak van 24 januari 2003 (onder meer) voornoemd ontslagbesluit vernietigd, met bepaling dat de Korpsbeheerder een nieuwe beslissing op bezwaar zal dienen te nemen, met inachtneming van de overweging van de Raad dat een voorwaardelijk ontslag met de proeftijd van een jaar de toetsing van de Raad wel zou hebben doorstaan. - Bij besluit van 24 september 2003 van de Korpsbeheerder heeft de Korpsbeheerder het ontslagbesluit d.d. 16 november 1998 herroepen en is [eiser] wegens medische ongeschiktheid eervol ontslagen per 4 april 2000. Tevens is het besluit genomen dat aan [eiser] een schadevergoeding van € 5.519,45 wordt toegekend. Tegen dit laatste besluit kan bezwaar worden gemaakt. 3.2 De vordering is gebaseerd op de stelling dat als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vaststaat dat de Korpsbeheerder onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], zodat de Korpsbeheerder gehouden is aan [eiser] te vergoeden de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van dit onrechtmatig handelen. Volgens [eiser] bestaat deze schade uit de navolgende componenten: € 13.153,61 als aanvulling op het salaris vanaf 16 mei 2000, immateriële schade tot een bedrag van € 25.000,-, kosten juridisch bijstand ad € 7.063,84 en kosten psychologische/psychiatrische hulp ad € 7.920,-. [eiser] acht thans een voorschot op de schade van € 50.000,- redelijk. 3.3 Het verweer van de Korpsbeheerder komt er - kort en zakelijk weergegeven - op neer dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij de verkeerde partij heeft dagvaard. Bovendien is [eiser] niet-ontvankelijk omdat hij blijkens zijn brief van 20 oktober 2003 gekozen heeft voor de bestuursrechtelijke procedure en derhalve om een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Awb had moeten vragen. Daarnaast ontbreekt een spoedeisend belang bij de vordering en is er sprake van een restitutierisico, aldus de Korpsbeheerder. Voorts wordt (de hoogte van de) schade evenals het causale verband betwist. 3.4 Het formele verweer van de Korpsbeheerder dat de verkeerde partij gedagvaard is, treft doel, waartoe de voorzieningenrechter als volgt overweegt. Het gaat in dit kort geding om een tegen de Korpsbeheerder ingestelde vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. Uitgangspunt is dat de bevoegdheid om als partij in een burgerlijk geding op te treden in beginsel alleen toekomt aan natuurlijke personen en rechtspersonen. Uit de Politiewet kan worden afgeleid dat de politieregio rechtspersoon is en dat de Korpsbeheerder orgaan is van de politieregio. Dit zou er in beginsel toe moeten leiden dat niet de Korpsbeheerder als zodanig maar de politieregio gedagvaard had moeten worden. Voor een uitzondering op voornoemd uitgangspunt is voorshands geen aanleiding nu uit de Politiewet voortvloeit dat de Korpsbeheerder "slechts" bevoegd is om de politieregio in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Dit maakt de Korpsbeheerder als zodanig echter nog geen (zelfstandige) procespartij. Bovendien is de politieregio niet gedagvaard en is ter zitting voorshands ook niet aannemelijk geworden dat de Korpsbeheerder een mandaat zou hebben om de politieregio te vertegenwoordigen. Slotsom is dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering zoals deze thans is ingesteld. 3.5 Ten overvloede zij nog opgemerkt dat het [eiser] in dit stadium nog vrijstaat een vordering tot schadevergoeding bij de burgerlijke rechter in te stellen. Daarbij zij overwogen dat toewijzing van een geldvordering in kort geding in beginsel slechts mogelijk is indien in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, later oordelend, de betreffende vordering zou toewijzen, bij toewijzing voorts een spoedeisend belang bestaat en er geen sprake is van een onaanvaardbaar restitutierisico. Nu het in dit kort geding, behoudens ten aanzien van de gevorderde kosten van rechtsbijstand, gaat om een gemotiveerd weersproken geldvordering terwijl ook de spoedeisendheid is betwist, is ter zitting voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de vordering voldoet aan voornoemde vereisten. 4. De kosten. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding. 5. De beslissing in kort geding. De voorzieningenrechter: verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding voorzover aan de zijde van de Korpsbeheerder gevallen tot op heden begroot op € 909,-, waaronder begrepen een bedrag van € 704,- aan salaris voor de procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek, voorzieningenrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van vrijdag 7 november 2003, in tegenwoordig-heid van mr. J.A.I. Verheijen-van Gool, waarnemend griffier.